-
1 sprühen
sprühen2 〈 figuurlijk〉sprankelen, fonkelen, tintelen♦voorbeelden:von Aktivität sprühen • overlopen van de activiteitvor Ideen, Witz sprühen • sprankelen van ideeën, geestII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen spatten, spetteren♦voorbeelden:1 motregenen, miezeren -
2 von Aktivität sprühen
von Aktivität sprühen -
3 Aktivität
Aktivität〈v.; Aktivität, Aktivitäten〉♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский